
Jurisprudentie
AR2306
Datum uitspraak2004-09-15
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6360 WAO + 02/6359 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/6360 WAO + 02/6359 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Zijn beperkingen niet onderschat? Is terecht ZW-uitkering geweigerd?
Uitspraak
02/6360 WAO en 02/6359 ZW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.J. Crombag, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken d.d.
11 november 2002 van de rechtbank Maastricht met registratienummers AWB 2002/176 WAO Z en AWB 2002/613 ZW Z.
Namens gedaagde is in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken in het geding gebracht.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 augustus 2004, waar appellant is verschenen bij voornoemde gemachtigde, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R. Willems, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In deze gedingen is de vraag aan de orde of de rechtbank terecht de navolgende besluiten van gedaagde in stand heeft gelaten:
- het besluit van 20 december 2001, waarmee het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 april 2001 ongegrond is verklaard. Bij het besluit van 4 april 2001 is aan appellant met ingang van 4 april 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%;
- het besluit van 20 maart 2002, waarmee het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 september 2001 ongegrond is verklaard. Bij dit besluit is geweigerd om aan appellant met ingang van 29 augustus 2001 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
De Raad overweegt het volgende.
Namens appellant is aangevoerd dat gedaagde bij voormelde besluiten onvoldoende rekening heeft gehouden met de ten aanzien van appellant bestaande medische beperkingen en dat appellant op de in geding zijnde data, 4 april 2001 en
29 augustus 2001, wegens ernstige fibromyalgieklachten, nekklachten en het outletsyndroom volledig arbeidsongeschikt was.
De Raad is met de rechtbank, op door de rechtbank in voormelde uitspraken vermelde gronden, van oordeel dat in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten zijn te vinden om te oordelen dat gedaagde de beperkingen van appellant op voormelde data, zoals neergelegd in het zogenoemde FIS-formulier van 4 april 2000, heeft onderschat.
De Raad merkt hierbij op dat de enkele mededeling ter zitting van de Raad dat appellant sinds eind juli 2004 onder psychiatrische behandeling is, geen informatie is over appellants psychische gezondheidstoestand op voormelde data, en derhalve niet kan leiden tot een ander oordeel van de Raad.
De Raad is tevens van oordeel dat voldoende medische gegevens beschikbaar zijn en dat het niet nodig is om nader onderzoek door een deskundige te laten verrichten, zoals namens appellant is verzocht.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.P. Grauss.